Donkerveld microscopie duister belicht

In 2013 besteedde ik aandacht aan een studie van Laane en Mysterud, twee onderzoekers van de universiteit van Oslo die meenden een betrouwbare methode ontwikkeld te hebben om Borrelia te detecteren met Donkerveld microscopie. Deze techniek is in allerlei varianten een populair onderwerp voor internetfilmpjes en voor Lyme-diagnostiek in de alternatieve sector (‘levend bloed analyse’). Ik tekende toen al aan dat het niet eenvoudig is om na te gaan of structuren die onder de microscoop zichtbaar zijn ook echt Borrelia zijn, of misschien een andere spirocheet of zelfs niet-levende structuren zoals restanten van defecte bloedcellen. De Noorse onderzoekers zagen ‘spirocheten’ in het bloed van chronische lymepatiënten (die volgens de officiële diagnostiek meestal helemaal geen Lyme hadden) maar onderzochten geen gezonde proefpersonen; het achterwege laten van dergelijke controles is een ernstig verzuim bij wetenschappelijk onderzoek. Later werd de microscopie-methode nog uitgebreid naar detectie van Babesia. Met hun methode kwamen de onderzoekers vaak tot heel andere conclusies dan de traditionele diagnostiek voor Borrelia en Babesia.

Het onderzoek veroorzaakte flinke ophef in Noorwegen en de onderzoekers werden zelfs geschorst door de universiteit; vermoedelijk vooral vanwege de suggestie dat de traditionele Lyme-diagnostiek op basis van serologie niet deugt. Als gevolg van de controverse en druk van patiëntenorganisaties werd de microscopie-methode nader onderzocht door het Noorse RIVM, in samenwerking met overheidsinstellingen uit diverse andere EU landen en in overleg met de oorspronkelijke onderzoekers. Daarvoor werden bloedmonsters van zowel ‘chronische lymepatiënten’ (de meesten met tekenbeethistorie, maar zonder positieve serologie) als van gezonde proefpersonen zonder tekenbeethistorie, ‘blind’ onderzocht met de microscopie-methode, met traditionele Lyme serologie én met Borrelia PCR tests bij vijf verschillende laboratoria. De testlabs kregen ieder ook een bloedmonster van een gezonde proefpersoon waaraan Borrelia of Babesia was toegevoegd in een verhouding van ongeveer 1 parasiet per 20 rode bloedlichaampjes (een hoeveelheid die met microscopie goed te zien moet zijn, maar die pakweg een miljoen keer hoger is dan gebruikelijk is bij chronische Lyme).

Met de nodige vertraging zijn eindelijk de resultaten van de ‘contra-expertise’ gepubliceerd [1]. Daaruit blijkt dat de microscopie-methode niet deugt voor Lyme diagnose: de onderzoekers vonden bij een meerderheid van de proefpersonen ‘Borrelia spirocheten’ en ‘Babesia’, echter nog meer bij de gezonde proefpersonen dan bij chronische Lymepatiënten. Dit maakt het aannemelijk dat wat ze zien geen Borrelia’s zijn maar dode structuren of hooguit andere (ongevaarlijke) micro-organismen. Er is geen poging gedaan om vast te stellen wat de onder de microscoop zichtbare structuren dan wél zijn.Er kleven echter de nodige problemen aan deze contra-expertise. Zo bleken de uitkomsten van de PCR-tests van de diverse labs totaal verschillend en werden alleen de bloedmonsters met toegevoegde Borrelia’s door alle labs correct gediagnosticeerd. Met PCR werden – net als met de microscopie-methode van Laane en Mysterud – meer ‘positieven’ gevonden bij de gezonde proefpersonen dan bij de Lymepatiënten. Welke van de PCR labs gelijk heeft en hoe deze grote verschillen te verklaren zijn blijft onduidelijk. De auteurs suggereren dat PCR gewoon niet geschikt is voor dit soort diagnostiek. De positieve PCR uitkomsten werden niet bevestigd door de traditionele Lyme serologie en daarmee is voor hen de zaak duidelijk: het gaat om fout-positieve PCR-resultaten als gevolg van verontreiniging of onvoldoende specifieke tests. Hoewel in grote lijnen vermeld wordt welke PCR-techniek de diverse labs gebruikten, (allemaal verschillende methodes, soms inclusief sequencing-bevestiging) wordt niet vermeld om welke labs het gaat. Dat een lab Borrelia PCR-tests kan uitvoeren betekent nog niet dat ze daar ook goed in zijn. Een echte evaluatie van de resultaten van microscopie en PCR is hierdoor onmogelijk.

In de inleiding van hun artikel stellen de auteurs dat Lyme serologie 70-90% gevoeligheid heeft in het vroegste stadium en vrijwel 100% in latere stadia, een opvatting die je van Nederlandse medisch microbiologen ook regelmatig hoort, maar die pertinent onjuist en dus zeer misleidend is; de gevoeligheid van serologie (volgens het standaard tweestapsprotocol) is véél lager. Verder wordt gesteld dat gedissemineerde Lyme en Babesia besmettingen in Noorwegen extreem zeldzaam zijn, maar dat er wel sprake zou zijn van een hoge ‘background exposure’ voor Borrelia antilichamen tot wel 20%. Ook dat percentage is misleidend maar de boodschap van de auteurs is duidelijk: een positieve Lyme test heeft weinig te betekenen, ‘het komt zo vaak voor’. In het licht van de talrijke dubieuze stellingen zou je je kunnen afvragen of de selectie van de gezonde proefpersonen wel helemaal correct verlopen is, want ook daarover kunnen we verder niks nagaan. Zo ontstaat de indruk dat het onderzoek vooral bedoeld was om de IDSA doctrine nog eens te bevestigen, microscopie en PCR-diagnostiek voor Lyme in een kwaad daglicht te stellen en te benadrukken dat serologie de enige acceptabele diagnose methode is.

De conclusie van dit onderzoek lijkt mij vooral dat het hoog tijd wordt voor validatie van Borrelia PCR diagnostiek via bijvoorbeeld een jaarlijkse rondzendtest met bloedsamples waaraan diverse Borrelia soorten zijn toegevoegd (in realistische concentraties want anders zegt het niks én georganiseerd door een onafhankelijke instantie). Hoewel zoiets relatief simpel te organiseren is, blijven net als in de VS, dergelijke kwaliteitstests achterwege. Met als gevolg dat IDSA en haar handlangers nog langer kunnen volhouden dat PCR een onbetrouwbare methode is voor Lyme diagnostiek en patiënten aangewezen blijven op de achterhaalde serologie. Kortom, deze publicatie van het Noorse RIVM lijkt mij eerder schaamteloze IDSA propaganda dan een degelijke contra-expertise. 0-0 voor de wetenschap.
(N.H., maart 2016)