Lyme handtekening

Lyme diagnostiek is in de praktijk sterk gebaseerd op serologische testen die ernstige beperkingen hebben. Serologische tests zijn indirect en kunnen meestal hooguit aantonen dat de patiënt in het verleden contact gehad heeft met de Borrelia bacterie. Ze geven geen uitsluitsel over de actuele toestand van de patiënt en de vraag of bijvoorbeeld een antibiotica (AB) behandeling nodig is of in hoeverre een eerdere AB behandeling resultaat heeft gehad. Met name in de eerste 1-2 maanden na infectie is de gevoeligheid van Lyme serologie slecht, met als gevolg dat veel patiënten niet of pas in een later stadium de juiste diagnose en behandeling krijgen. Ook in latere stadia van de ziekte laat de gevoeligheid van de serologische testen te wensen over, al wordt dit door de ‘experts’ vaak ontkend. De uitkomst van serologische Lymetests lijkt in de praktijk op een loterij, mede als gevolg van het gebruik van vele verschillende testkits en subjectieve criteria voor interpretatie van de testresultaten. Dit komt het vertrouwen bij het publiek niet ten goede. Er bestaan goede alternatieven zoals PCR tests, maar ook daarbij is de gevoeligheid in het vroege stadium niet optimaal. Bovendien worden Borrelia PCR tests door het medische establishment tegengehouden, waardoor ze in de praktijk vrijwel geen rol spelen. In de afgelopen 20 jaar is als gevolg van politieke, commerciële en persoonlijke belangen de Lyme diagnostiek eerder verslechterd dan verbeterd.

Diagnostische testen voor infectieziekten zoeken vaak naar één of enkele relatief grote, voor de ziekteverwekker kenmerkende biomoleculen zoals DNA of oppervlakte eiwitten (resp. antilichamen daartegen) in het bloed van de patiënt. Het zoeken naar zulke zeer kenmerkende moleculen lijkt slim, maar bij Borrelia met zijn vele varianten en stealth technologie vergroot deze aanpak het risico dat er zó specifiek gezocht wordt dat bepaalde versies van de bacterie niet gedetecteerd worden. Onderzoekers van de Amerikaanse CDC en Colorado State University ontwikkelden een nieuw testprincipe voor Lyme dat ze metabolic biosignature noemen [1]. Hierbij wordt met een techniek die LC-MS heet in het bloed van de patiënt gezocht naar relatief kleine biomoleculen. LC-MS (Liquid Chromatography – Mass Spectometry) vereist relatief dure apparatuur, maar het is geschikt voor automatisering en kan daarom in de praktijk relatief goedkoop zijn en snel een uitslag opleveren. Kleinere moleculen zijn op zich zelden kenmerkend voor een ziektebeeld, maar door het meten van een groter aantal slim gekozen moleculen kan een ‘handtekening’ ontstaan die voldoende kenmerkend is voor een ziektebeeld.

Om de juiste ‘handtekening’ voor Lyme te vinden, werd een groot aantal bloedmonsters doorgemeten, afkomstig van erkende lymepatiënten (in het vroege stadium, dus monsters afgenomen bij het eerste bezoek aan de arts, vóór AB behandeling), patiënten met een aantal andere ziektes met overlappende symptomen en gezonde personen. De meeste voor vroege Lyme kenmerkende biomoleculen blijken lipiden of lipofiele stoffen te zijn. Een aantal van deze stoffen zijn betrokken bij ontstekingsreacties van de aangeboren afweer, die al kort na infectie op gang komt en vermoedelijk diverse lyme symptomen veroorzaakt. De adaptieve afweer waarop de traditionele serologische testen baseren, verloopt trager en is pas 4-6 weken na infectie goed meetbaar.

De biosignature leverde voor het vroege stadium van Lyme een gevoeligheid van 88% op, ruim het dubbele van standaard serologie (tweestapsprotocol, gevoeligheid 29-40%): een grote verbetering! Opvallend was dat de meeste Lymepatiënten die met het tweestapsprotocol negatief testten (fout-negatief dus) met de biosignature test wél positief bleken. De specificiteit van de nieuwe test lijkt vergelijkbaar met het tweestapsprotocol en maakt goed onderscheid met alternatieve diagnoses zoals fibromyalgie en spirocheetinfecties zoals parodontitis en syfilis. Dat al kort na infectie een gevoelige detectie mogelijk is, is gunstig voor diagnose/behandeling en voorkomt hertesten vanwege dubieuze uitslagen.

De biosignature aanpak vereist nog aanvullend onderzoek, bijvoorbeeld in hoeverre de handtekening varieert bij patiënten uit andere regio’s of infectie met andere Borrelia soorten (zoals de Europese Borrelia sl varianten of RF Borrelia). Ook moeten nog meer controle groepen onderzocht worden zoals patiënten met tekenbeet co-infecties en andere ziektebeelden met overlappende symptomen. Hoe de handtekening verandert in latere stadia van de ziekte, na antibiotica behandeling etc. is onbekend, maar dit biedt in de toekomst wellicht aanvullende mogelijkheden. De methode moet zichzelf nog in de praktijk bewijzen, maar de eerste resultaten zijn bemoedigend. Er zijn al goede ervaringen met gebruik van een biosignature bij diagnose en behandeling van o.a. malaria en tuberculose.

Er is ook een politiek voordeel: omdat de test baseert op een nieuw principe, is hij minder kwetsbaar voor de bestaande ‘loopgravenoorlog’ rondom Lyme diagnostiek. En door betrokkenheid van de Amerikaanse CDC maakt de test wellicht meer kans dan andere alternatieven, want de CDC is achter de schermen vaak één van de instanties die verbeteringen in de Lyme diagnostiek tegenhouden, met name als die verbeteringen van buiten de kring van CDC/IDSA onderzoekers komen. Wat dat betreft is het begrijpelijk dat de onderzoekers zich in eerste instantie richten op het vroege stadium van Lyme, want daarbij wordt ook door IDSA erkend dat de gevoeligheid van serologie te wensen over laat.

(N.H., maart 2015)